Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Druif

betekenis & definitie

1° Klimmend houtgewas van de familie der wijnstokachtigen. Van de talrijke soorten d. levert alleen de wijndruif werkelijk goede vruchten.

Stellig is de d. de voornaamste vruchtboomsoort en wel allereerst in verband met de tallooze wijngaarden in Europa en op kleiner schaal in de andere werelddeelen, meest in het warm-gematigde klimaat, doch ook wel elders (Belgische Kongo) en verder in verband met de teelt voor drogerij tot rozijnen en krenten (Griekenland, Turkije, Califomië) en voor gebruik als versch tafelfruit en het is deze laatste cultuur, die opNederlandschen en Belgischen bodem een zeer groote vlucht heeft genomen.

De verbouw van d. is reeds duizenden jaren oud en is waarschijnlijk door de Romeinen overgebracht naar het huidige Frankrijk en Duitschland. In de middeleeuwen werden ook in deze landen wijngaarden gevonden, o.m. tot in de 16e eeuw bij Bergen op Zoom en bij Leuven, doch die teelt is in Nederland en België geheel verdwenen. In het midden der 17e eeuw voerde pastoor F. Verburch te Poeldijk in het Westland den verbouw van tafeldruiven in, die tegen muren werd gekweekt. In België dagteekent de teelt van 1868, toen de gebroeders Sohie te Hoeilaart druivenserres bouwden. De Nederlandsche telers volgden het Belgische voorbeeld na en bouwden, vooral na 1900, veel serres.

Thans bedraagt de oogst in beide landen te zamen meer dan 20 millioen kilo. De bemoeilijkte uitvoer schaadt aanmerkelijk. Economisch is de cultuur vooral belangrijk, omdat zij velen arbeidsgelegenheid biedt en de oogsten zeer regelmatig zijn. Bekende variëteiten zijn; Royal Emile, Gros Colman, Alicantsche, Frankendaler en Muskaat van Alexandrië. Zij verschillen in kleur, seizoen, grootte, productiviteit, smaak, vastheid en duurzaamheid.

Verschillende vijanden tasten het gewas aan ( → Druifluis; → Druivenparasieten). De teelt bestaat voor een gedeelte uit de bestrijding dezer vijanden, doch vraagt daarenboven een uitvoerigen snoei, dunnen der vruchten, binden, regeling der warmte, der luchtvochtigheid en behandeling van den grond. Zonder serre geldt de verbouw van tafeldruiven in ons klimaat niet als winstgevend en zelfs de bouw van de serre dient volgens vaste regels te geschieden. Er is overigens wel verschil tusschen de Belgische en Nederlandsche werkwijzen. De verwarming geschiedt in België met loopend vuur, in verband waarmee de serres er korter zijn dan in Nederland, waar men met warm water of stoom of zelfs enkel met zonnewarmte werkt. Ook de variëteitenkeuze is anders, de snoeiwijze en de beïnvloeding van den tijd van oogsten, welke laatste in België in den winter en de lente, in Nederland in den zomer en den herfst plaats heeft. De kosten der productie zijn in België door het vele stoken aanmerkelijk hooger.

Lit.: P. Pacottet, Viticulture (1921); P. Pacottet et J. Dairat, Cultures de Serres (1910); R. Goethe, Handbuch Tafeltraubenkultur (1895). Rietsema 2° Bolvormig uitsteeksel in het midden van den bodem van een voorlaadkanon. Hoewel meestal bolvormig, had het soms den vorm van een tros druiven, vandaar de naam. Diende tot het aanbrengen van handspaken of touwen bij het verplaatsen van het kanon.