Crisispachtwet - (Ned. Verbintenissenrecht). Ingevolge wet van 17 Juni 1932, Stbl. 301 (initiatief Ebels c.s.), kan ten aanzien van pachtovereenkomsten, aangegaan vóór 1 Jan. 1932, betreffende land, te gebruiken ter beoefening van den landbouw (waaronder, bij wijzigingswet van 7 April 1933, Stbl. 161, ook de tuinbouw, mede het kweeken van boomen, bloembollen en bloemen is begrepen), op grond dat van den pachter in verband met de heerschende buitengewone tijdsomstandigheden niet in redelijkheid kan worden gevorderd den bedongen pachtprijs te voldoen, geheele of gedeeltelijke ontheffing van de betaling van een termijn worden verleend.
Het verzoek, in te dienen niet eerder dan 14 dagen vóór en niet later dan 14 dagen na den vervaldag, wordt behandeld door de kamer van crisispachtzaken van het kantongerecht, bestaande uit den kantonrechter als voorzitter en twee niet tot de rechterlijke macht behoorende, ten aanzien van de verhoudingen op landbouwgebied deskundige personen. Zoolang niet is beslist, is de betalingsplicht opgeschort (de kamer kan tusschentijds deze opschorting beperken); voor zoover geen ontheffing volgt, is over het tijdvak der opschorting jaarlijks 5% aan rente verschuldigd. De kamer houdt rekening met de uitkomsten van vroegere jaren van pacht tusschen dezelfde personen, en verleent in geen geval een ontheffing, waardoor de verpachter in zijn belangen meer zou worden benadeeld dan de pachter bij niet-verleening der ontheffing. De beslissing (waartegen geen rechtsmiddel toegelaten is) wordt telkens gegeven voor één termijn; was deze reeds betaald, dan wordt de dag bepaald, vóór welken het te veel betaalde moet worden teruggegeven. Blijkens art. 7 komt ontheffing ook den borg ten goede. Deze wet kan, in tegenstelling tot de art. 1628 en 1629 B.W. (geheele of gedeeltelijke ontheffing bij oogstverlies door onvoorziene toevallen, vgl. art. 1631), ingevolge haar kennelijke strekking niet bij overeenkomst worden terzijde gesteld.
Petit.
België.
De C. van 10 Augustus 1933 is een tijdelijke wet, die beoogt de pachtprijzen aan te passen aan de heerschende economische toestanden en ze in overeenstemming te brengen met de prijzen van de landbouwproducten. Niet alle pachten zijn voor herziening vatbaar: alleen die, welke 1° vóór het ontstaan der crisis werden afgesloten, nl. die, welke werden aangegaan vóór 1 Jan. 1932, of die, welke met of zonder wijzigingen werden vernieuwd vóór 23 Aug. 1933; en 2° blijkbaar buiten verhouding zijn met de voordeelen, die de pachter uit het gepachte goed kan halen.
Het bedrag van de toe te passen vermindering is niet wettelijk vastgesteld. De vrederechter oordeelt naar billijkheid, rekening houdende met den toestand van den landbouw in het algemeen en met de landbouwmarkt, met den prijs en de voorwaarden van de pacht, met de waarde van het goed en met het normale regime van zijn bebouwing, alsook met alle andere gegevens, die voor een billijke regeling in aanmerking komen. De rechtsvordering tot vermindering moet, op straf van nietigheid, zijn voorafgegaan door een poging tot minnelijke regeling. De vermindering wordt toegestaan voor den ganschen duur der pacht, doch uiterlijk tot 1 Jan. 1938. Nochtans kunnen pachter en verpachter een nieuwe herziening aanvragen, indien in den loop van de pacht en na de eerste herziening de economische toestanden komen te veranderen.
De voordeelen van de C. kunnen door de pachters van vreemde nationaliteit ingeroepen worden, indien hun wetgeving op de landpachten, de eventueele herziening of verbreking daarvan aan de Belgen gelijke voordeelen verleent als aan hun landgenooten.
Lit.: Van Dievoet, De wet van 10 Augustus 1933 op de vermindering der pachtprijzen, juridisch en economisch verklaard (Leuven 1933).
Rondou.