Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Cremer

betekenis & definitie

Cremer - 1° Jacobus Jan, Nederlandsch novellist; * 1 Sept. 1827 te Arnhem, ✝ 5 Juni 1880 te Den Haag. Oorspronkelijk bestemd om schilder te worden, legde C. zich na den grooten bijval, die zijn eerste schets: „Wiege Mie” in 1852 genoot, toe op het schrijven van novellen.

De bekendste verschenen in zijn „Betuwsche Novellen”: Het Pauweveerke, Kruuzemuntje, enz. Zijn beschrijvingen van het leven op het Betuwsche en Over-Betuwsche platteland zijn ondanks naïeve gevoeligheid toch niet zonder bekoring. Zijn romans: Anna Rooze, Doctor Helmond en zijn Vrouw, Hanna de Freule, zijn evenmin als zijn tooneelstukken: Boer en Edelman, Emma Bertold, geslaagd te noemen. Later vestigde C. zich te Den Haag, waar hij verkeerde in de kringen van den Ned. Spectator. Door heel het land hield hij lezingen voor het „Nut”, waar hij zijn werk voordroeg.

Werken: Zijn gezamenlijke werken werden in 12 dln. uitgegeven (1887—’88).

Lit.: Arn. Ising, in Levensber. Mij. v. Letterk. (1880); H. de Veer, J. J. C., in Mannen van Beteekenis (XII); J. ten Brink, Gesch. d. Noord-Ned. Letteren in de 19e eeuw (II).

Piet Visser.

2° Wilhelm Hub., Duitsch architect; * 1845 te Keulen. In samenwerking met arch. Wolffenstein (1882) voerde hij talrijke bouwwerken uit, o.a. banken, synagoge, winkels.

< >