Communicatio in sacris - (c. in divinis) in den meest gebruikelijken zin is de deelname van Katholieken aan den eeredienst van niet-Katholieken. Streng verboden is iedere actieve deelname (C.I.C. can. 1258 § 1), omdat men daardoor in ieder geval den indruk wekt, dien (valschen) godsdienst als de ware te erkennen en aldus ergernis geeft, en bovendien zich aan het gevaar voor geloofsafval blootstelt; daarom wordt zoo iemand verdacht van ketterij (can. 2316).
In het bijzonder is verboden het uitoefenen van een kerkelijke functie bij niet-Katholieke godsdienstoefeningen, en het ontvangen of doen ontvangen van hun Sacramenten zonder noodzakelijkheid, zooals het Doopsel (can. 2319 § 1, 3°) of daarbij als peter of meter fungeeren, en de huwelijkssluiting ten overstaan van een niet-Kath. bedienaar van den godsdienst (can. 1063). Daarentegen is de zuiver passieve tegenwoordigheid bij niet-Kath. kerkelijke plechtigheden, bijv. bij begrafenissen en huwelijken, om goede redenen, zooals uit burgerlijke beleefdheid, geoorloofd, mits daaraan geen gevaar voor het geloof verbonden is en geen ergernis wordt gegeven (can. 1258 § 2). Met inachtneming van de noodige voorzorgen is ander, niet-godsdienstig verkeer (c. inprofanis) met andersdenkenden geoorloofd, doch, behoudens uitzonderingen, niet met ➝ excommunicati vitandi (can. 2267).
Omgekeerd wordt met c. i. s. ook bedoeld de deelname van andersdenkenden en geëxcommuniceerden aan Katholieke godsdienstoefeningen. Aan hen mogen de Sacramenten niet worden toegediend (can. 731 § 2 en 2260 § 1), noch de kerkelijke begrafenis worden gegeven (can. 1240 §1, 1° en 2°), doch als regel wel de Sacramentalia (can. 1149 en 2260 § 1), terwijl ook private H. Missen voor hen mogen worden opgedragen (can. 2262 § 2, 2°). Bovendien mogen allen tegenwoordig zijn bij preek en godsdienstonderricht; bij andere godsdienstoefeningen behoeven alleen excommunicati vitandi geweerd te worden (can. 2259).
W. Mulder.