Cactusachtigen - een plantenfamilie van de orde der Gentrospermae, die betrekkelijk weinig verwantschap met de andere families dezer orde verraadt, met tweeslachtige, meest radiaal-, soms monosymmetrische bloemen; de spiraalsgewijze geplaatste bloemdekbladeren zijn talrijk en vormen een geleidelijken overgang van kelk tot kroon. Veel meeldraden en stempels.
Eenhokkig, onderstandig vruchtbeginsel met talrijke placenta’s; besvrucht. De gewone bladeren zijn meestel tot doornen gereduceerd. Bij enkele geslachten vindt men nog een groene bladschijf. De stengel is in den regel groen en verricht de functie der bladeren, terwijl hij bovendien als bewaarplaats voor voedsel en water dienst doet. Daardoor bezitten veel planten dezer familie, evenals trouwens de vertegenwoordigers van een paar andere plantenfamilies, een bijzondere geschiktheid voor regenarme gebieden, waar zij zich dan ook bijzonder sterk kunnen vermeerderen en vaak een hoofdbestanddeel der flora vormen.
Oorspronkelijk zijn de cactusachtigen in Amerika inheemsch, doch tegenwoordig komen zij ook in Australië en om de Middellandsche Zee in regenarme streken verwilderd voor. In deze streken ontmoet men de c. in botanische tuinen en in de verzamelingen van de talrijke plantenliefhebbers. Voornamelijk sedert 10 of 15 jaren is de belangstelling van het publiek voor deze familie levendig geworden. Die groote populariteit der cactussen danken de planten waarschijnlijk voor een deel aan de eigenaardige, vaak bepaald zeer belangwekkende vormen, aan de dikwijls heel fraaie bloemen, de matige eischen, die zij aan de verzorging stellen en aan de bescheiden afmetingen, waarin de planten kunnen worden gehouden. Het komt voor, dat steeds in het woonvertrek gehouden cactussen jaarlijks een rijken tooi van groote, fijngevormde en schitterend gekleurde bloemen vertoonen.
De familie der c. is rijk aan geslachten en soorten.
Naar de gangbare opvatting zijn de bladcactusachtigen de vertegenwoordigers der oudere, meer oorspronkelijke groepen. De meest bekende hiervan is Pereskia, die wel dient om daarop een ander geslacht (Epiphyllum) te enten. Een andere groep zijn de vijgencactussen, waarvan het geslacht Opuntia het meest bekend is. Opuntia ficus indica is door haar eetbare vruchten van beteekenis.
Een andere Opuntia, O. Rafinesquiana, kan in onze streken buiten overwinteren. Tot de vijgencactussen behooren ook die soorten, waarop de cochenille-schildluis woekert, welke voor bereiding van verf (karmijn) wordt verzameld. Sommige vertegenwoordigers van een volgende groep, die der kaarscactussen, vormen groote boomen. De veel voorkomende Cereus peruvianus, die ook als onderstam bij enting dienen kan, is een willige bloeier, terwijl de grijsaard cactus, Pilocereus senilis, door de merkwaardige lange, dichte en witte beharing de aandacht der amateurs trekt.
De slankere staart- en slangencactussen, waartoe zeer mooie nachtbloeiers behooren, zijn eveneens als sierplanten veel in zwang. Mede de populaire Epiphyllum of lidcactus, welke behoort tot de bladstengelcactussen, die, evenals de roedecactussen epiphytisch, d.w.z. als niet parasiteerende gasten op andere planten levend, voorkomen. Een meer gedrongen groeiwijze hebben de egelcactussen, de meloencactussen en de dwergroedecactussen.
De vermenigvuldiging der c. geschiedt, zoowel in de natuur als in de cultuur, door zaad en langs ongeslachtelijken weg, in den regel door stekken.
Wat het opkweeken der planten aangaat, is een juiste watervoorziening van veel belang. In den winter giete men weinig of niet, in den zomer matig. De meeste soorten hebben gaarne volop zon (eenige epiphyten echter uitgezonderd) en overdag warmte en droge lucht, terwijl des nachts aanmerkelijk koeler lucht en nevel niet plegen te deren. Een zandige of anderszins korrelige en doorlatende grond is aan te raden.
Lit.: N. L. Britton en J. N. Rose, The Cactaceae (1919) ; A. J. van Laren, Cactussen (1931); C. Bonstedt Pareys, Blumengärtnerei (1933). “Rietsema”.