Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Blondel

betekenis & definitie

Blondel - 1° André Eugène, natuurkundige, 28 Aug. 1863 te Chaumont (Haute Mame). 1893 professor aan de „Ecole des ponts et chaussées”. Vele publicaties op het gebied van wisselstroom.

Verder is van hem een naar hem genoemde lumenmeter.

D a v i d, 1590 te Châlons-sur-Mame, Calvinistisch predikant te Houdan. ♱ 1655 te Amsterdam. B. was sedert 1649 professor aan het Athenaeum te Amsterdam; werd beschuldigd van Arminianisme. Hij was een talentvol schrijver op theologisch en vooral op historisch gebied: Pseudo-isidorus et Turrianus vapulantes (1628), verdediging van de onechtheid der Pseudo-Isidorische Decretalen; De Joanna papissa (1657), weerlegging der fabel van pausin Johanna. Zijn meeste werken bestrijden het Katholicisme (Traité historique de la primauté en l’église, 1641). J. de Jong.
3° François, Fransch architect en bouwtheoreticus. ong. 1617 te Ribemont (Somme), ♱ 1686 te Parijs. Werd al vroeg door zijn vader in de wiskunde onderwezen, maakte studiereizen door Noord-Europa en Italië (1652—’65), waar vooral de Romeinsche bouwkunst van de laat-Renaissance en de klassicistische Barok zijn aandacht trok. Na een diplomatieke reis naar Konstantinopel en Egypte werd hij in 1665 „ingénieur du roi”. Maakte in 1669 een expeditie naar Noord-Amerika mee, waarna hij in 1671 tot directeur van de door Colbert gestichte „Académie royale d’Architecture” benoemd werd. Hij is de theoreticus van het Fransche Klassicisme, steunt in zijn dogmata op de laat-Romeinsche bouwkunst, op Vignola en Palladio en toont zich wars van de Gotiek.

Voorn. bouwwerken: Parijs, Porte St. Denis (1671-’72); versiering van het koor en bouw van de elliptische Maria-kapel der St. Laurent in Parijs.

Voorn, geschriften: Comparaison de Pindare et d’Horace (1673); Résolution des quatre principaux problèmes de l’architecture (1673); Cours d’architecture, enseigné dans l'Académie royale (2 dln. 1675 en 21678).

L i t.: Brinckmann, Die Baukunst dos 17. und 18. Jahrhunderts in den romanischen Ländern (1915). Knipping.

4° M a u r i c e, Katholiek Fransch wijsgeer; 2 Nov. 1861 te Dijon (Frankrijk); leerling van OlléLaprune, promoveerde in 1893 op het proefschrift „L’Action. Essai critique de la vie et d ’une Science de la pratique”, professor in de wijsbegeerte te AixMarseille sedert 1896, lichtte zijn thesis nader toe in „Lettre sur les exigences de la pensée contemporaine en matière d’apologétique et sur la méthode de la philosophie dans l’étude du problème religieux” (Annales de philosophie chrétienne, Jan.—Juli 1896). Zijn zwakke gezondheid dwong den geleerde weldra tot een zeer teruggetrokken leven. Dit belet echter niet, dat hij nog steeds een diepgaanden invloed uitoefent.

Blondel stelde de zoogenaamde „m é t h o d e d’immanence” voor als de meest doeltreffende voor den modernen mensch. Door deze methode kan men aantoonen, dat in het menschelijk gemoed onuitdoofbare behoeften leven, waaraan de mensch door de practische uitoefening zijner vermogens niet voldoen kan. Alleen als God door de bovennatuurlijke openbaring en genade de menschelijke zwakheid ter hulp komt, wordt aan die behoeften voldaan. Enkele ongelukkige uitdrukkingen en het opkomend modernisme waren de oorzaak, dat Blondel’s thesis niet altijd met voldoende kalmte onderzocht werd en dat hij zelfs van modernisme verdacht werd. Sedert dien heeft hij zijn stellingen herzien en erkent hij, o.a. in zijn laatste studie „Le problème de la philosophie catholique” (1932), het dubbelzinnige van sommige der door hem gebezigde uitdrukkingen. Zijn streven is gericht op een „integreel realisme”, d.w.z. op een wijsbegeerte, die den concreten mensch, waarin natuur en bovennatuur in een hoogere eenheid feitelijk verbonden zijn, bestudeert, zich duidelijk bewust is van haar grenzen, maar juist daarom de bovennatuurlijke realiteit weet te onderscheiden.

Ongetwijfeld heeft Blondel gelijk, als hij den nadruk legt op de vitale eenheid tusschen wijsbegeerte en geloof in den wijsgeer, maar hij onderscheidt toch niet op voldoende wijze tusschen wijsbegeerte en theologie, wat voor een juist inzicht in beider bevoegdheid gevaarlijk is.

L i t.: L. Maisonneuve, Apologétique (XlXe siècle), Dictionnaire de théologie catholique (I, 1577—1579); J. de Tonquédec, Immanence (1913); L. Suenens, Les controverses autour de la notion de philosophie chrétienne, Collectanea Mechliniensia (1932). Bellon.