Bianchi - 1° Angelo, nuntius te Den Haag 1868—’74. * 1819 te Rome, ♱ 21 Jan. 1897 aldaar.
Na zijn priesterwijding te Rome met allerlei ambten bekleed. 1864 zaakgelastigde van den H. Stoel te Luzem, 1868 te Den Haag, 1875—’79 te München, 1879—’82 te Madrid. Sinds 1874 aartsbisschop van Mira, sinds 1882 kardinaal. Tijdens B.’s nuntiatuur te Den Haag is het Nederlandsch gezantschap bij den H. Stoel afgeschaft (1871).
Lit.: P. Goulmy, ’s Pausen Diplomatie en de Nederlanden (1917); Ang. Bianche (Espasa VIII).
2° Charitas Bianca (Bertha Schwarz), opera-zangeres (sopraan). * 28 Jan. 1858 te Heidelberg. Debuteerde 1873 te Karlsruhe als Bärbchen in La nozze di Figaro, zong te Londen, te Mannheim en sedert 1880 te Weenen. Zij was leerares aan de Münchener Akademie der Tonkunst, thans te Salzburg aan het Mozarteum.
3° Joannes Antonius, Minderbroeder, * 1686, ♱ 1758. Vooral bekend als jurist door zijn waardevol werk over de macht der kerk (tegen Giannone): Della potestà e della politia della chiesa (Roma 1745 vlg.).
Lit.: Kirchenlex. (II); Hurter, Nomenclat. litt. (IV).
4° Mosè, Italiaansch schilder en graveur; * 1840 te Monza, ♱ 1904 aldaar. Na zijn eerste studie aan de Brera-academie van Milaan ging hij naar Parijs en verbleef daarna geruimen tijd te Venetië. Ook als etser had hij naam.
Lit.: Pisa, Mose B. (Bergamo 1906); Ojetti, La Pittura dell’Ottocento (1929).
5° Valentine, operazangeres (sopraan), zeer bekend om den grooten omvang van haar stem. * 1839 te Wilna, ♱ 28 Febr. 1884 te Landau (Koerland). Ontving haar opleiding aan het conservatorium te Parijs, debuteerde in 1855 te Frankfort a. M. en Berlijn. Zij maakte veelvuldig toumées en trad van 1862—’67 geregeld op te Petersburg en Moskou. In 1870 zei zij reeds haar loopbaan vaarwel.