Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-02-2024

Beatrijs

betekenis & definitie

Beroemd en zeer verspreid middeleeuwsch Maria-mirakel: een „nonne, costerse”, wordt door de liefde zóó overmand, dat zij zich door den jongen ridder, dien zij van haar twaalfde jaar bemind had, laat ontvoeren. Zeven jaar leven ze samen; maar den man „ontbrac die eerste trouwe”.

Zeven jaar moet zij nu met hare kinderen bedelend omzwerven, levend van ontucht. Tot zij eens bij haar vroeger klooster komt, waar zij in een droom gewaarschuwd wordt naar het klooster terug te gaan. Zij gehoorzaamt: Maria, van wie zij eens smeekend om erbarming had afscheid genomen, wier getijden zij dagelijks had gebeden om de genade van boete, had al die jaren haar plaats ingenomen en voor haar gediend. Dus werd de zondares bekeerd, Maria te love, die hare vrienden in den nood niet verlaat. Het thema wordt voor het eerst aangetroffen, nog wel in tweevoudigen vorm, bij Caesarius van Heisterbach (einde 12e, begin 13e eeuw). In de meeste Europeesche talen is het behandeld geworden.

Veruit het meesterstuk is de Middelnederlandsche B. Dit is veel meer dan een Maria-legende: het is een brok volle menschelijkheid. Hier ligt al de ellende der zonde in uitgebeeld, met al hare wanhopige overmacht, die boete en gebed en kastijding bezwijken doet voor den drang der aardsche liefde, waar die eenmaal in het hart werd toegelaten; met dat schrijnend bewustzijn van het kwade in de daad zelf, en toch, met dit geloof en die liefde, die te voren om vergiffenis smeekt, die bij Maria redding zoekt; de psychologische kracht en diepte, waarmee die tragiek werd gevoeld en uitgebeeld is eenig. Maar grootcr dan de zonde is de barmhartigheid Gods en de goedheid van Maria. Een meesterstuk, niet slechts om die psychologische diepte, die trouwens overal aangevoeld" wordt: bij de afspraak, bij de ontmoeting, in de werking der wroeging bij de eerste vreugde, in de hartstochtelijke liefdesontboezeming met het plotse besef der eigen ellende; maar ook door de directheid, de natuurlijkheid, den eenvoud van het verhaal, de ongedwongenheid der samenspraken, de innigheid der gebeden; door de bezonkenheid en beperking bij allen overvloed, door de kieschheid en den eerbied voor het heilige. Steeds heeft de dichter onze sympathie weten te bewaren voor de zondares in de hoogheid van haar voelen en in de zelfopofferende liefde voor haar kinderen. En daarboven hangt de Liefde in het gemoed en de ridderlijkheid in heel het vertoon; dit gedicht is nog ontstaan in den tijd der hooge ridderlijkheid, vóór het einde der 13e eeuw (door Diederic van Assenede?). Nog in onzen tijd trekt de legende de dichters aan. Karl Vollmöller breidde ze uit in 1911 tot een machtige pantomime, die door Max Reinhardt geregisseerd werd Boutens dichtte ze om in een strophisch gedicht met gekunstelde versvormen; Herman Teirlinck tot een spel: „Ik dien”, waarin de vrome legende geheel ontkerstend wordt. „Beatrijs” door Félix Rutten (1918) blijft trouw aan den Katholieken geest, zonder er de eenvoudige grootheid van te hebben bewaard. Het legende-spel „Vallis Gratiae” van Amos Anderson (1924) behandelt de oude middeleeuwsche legende als een stuk leven uit het middeleeuwsche Finland. Over den oorsprong der legende werd niets ontdekt.

U i t g. : J. J. Gielen (1931) ; D. C. Tinbergen in Van alle tijden (1932).

Lit.: J. Guiette, La Légende de la sacristine (Parijs 19261 ; D. Stracke S.J., B. in de wereldliteratuur (Brussel 1930).

V. Mierlo.

< >