Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 01-04-2019

Baldakijn

betekenis & definitie

Baldakijn - (verbastering v.Bagdad), troonhemel of overhuiving, in vroegere eeuwen in Bagdad gebruikelijk, vervaardigd van kostbare stoffen, welke ook zelf bagdad heetten.

Doel was bescherming tegen regen en zon. Later gebruikte men den b. als teeken van waardigheid boven de hoofden van vorsten, pausen, bisschoppen, en in steen, hout, of metaal boven beelden. In de Gotiek worden de b. soms zeer rijk (bijv. gedraaide b. in de St. Janskerk te Den Bosch), een vormen in de portalen der kerken en aan de gebouwen boven de beelden een aaneenschakeling van beeldhouwwerk. Een b. wordt dikwijls hangend of op zuilen geplaatst boven het hoogaltaar, boven den expositietroon, en gedragen boven het H. Sacrament bij processies.

Thunnissen. Liturgisch.

1°Overhuiving boven het altaar, hetzij opgehangen, hetzij bevestigd aan den achterwand. Gewoonlijk van geweven stof; ook wel van hout, en dan plat of gebogen. Oorspronkelijk bedoeld als bescherming tegen neervallend stof; later als eereteeken. De oudste dateert uit de 12e eeuw.

Houten kwamen in de 15e en 16e eeuw vnl. in Frankrijk en Spanje voor, minder in Duitschland. De Barok leverde in Italië, ook wel in Frankrijk, minder in Duitschland, hoog boven het altaar hangende stoffen baldakijnen op, saamgesteld uit een veelhoekigen houten rand, waaraan rondom stof met franje en kwasten zijn bevestigd. In Nederland zijn geen oude b. bekend.— Zinnebeeldig zag men in den b. den hemel, waaraan Christus, het Licht des Lichts, zal verschijnen. Vandaar werden de houten b. meestal versierd met een verheerlijkten Christus.

2° Ook gebezigd bij processies met het Allerheiligste, die zich in de 14e eeuw ontwikkelden, enz. Soms ook in den vorm van een scherm, dat kan worden toegeslagen (zie Umbella), soms, vnl. in de latere M.E., van een uitgespannen witzijden doek op draagstangen (zie Draaghemel).
3° Ook aangebracht boven een prelaatstroon.

Andere benamingen: coelum, mappula, conopaeum, pannus, pallium.

Voorschriften in het Ceremoniale episc. (L.I, c. 12, n. 13): de b. moet groot genoeg zijn om altaar en treden te overdekken en zal boven het hoofdaltaar gehangen worden, indien een ciborium ontbreekt.

L i t. : J. Braun S.J., Der Christi. Altar (München 1924); Dom A. Beekman O.S.B., Het altaar (1934).

A. Beekman.