Beeldhouwer. * 8 Dec. 1861 te Banyuls-sur-Mer. Ontving een klassieke vorming te Perpignan. Op 21-jarigen leeftijd naar Parijs, om schilderen te leeren; werkte op het atelier Calanel.
Het ging met schilderen niet zoo voorspoedig als hij gedacht had, weshalve hij tapisserieën ging vervaardigen, waarmee hij veel succes had. Daarna wierp hij zich op de beeldhouwkunst en bereikte al direct groote resultaten. Reis naar Griekenland in 1909.
Hij maakte een prachtige serie houtsneden en litho’s ter illustratie van Vergilius. Hij maakte monumenten voor Céret, Elne en Port-Vendres. Tien jaar werkte hij aan een schitterende, evenwichtige vrouwenfiguur voor het monument van Cézanne.
Hij exposeerde bij de Indépendants en op den Salon d’Automne, waarvan hij tot de societairen behoort. Vele kunstkenners houden M. voor den grootsten beeldhouwer van de wereld, op dit oogenblik.
Hij stoelt op een prachtige klassieke traditie, volkomen Latijnsch van aard, maar blijft verwijderd van het academisme.
Zijn werk is van een lichte, zonnige sensualiteit, zonder conflict, naar het schijnt. Vereering van het vrouwelijk schoon is zijn hoofdthema. Van zijn voornaamste werken mogen nog genoemd worden La Pensée en Lutteuses uit 1900, het Torso uit 1910, de Flora uit 1911, de Pomona uit 1912, de kleine beelden in gebakken aarde uit het begin van den Wereldoorlog, de Femme à la colombe en de Venus van 1924, de Baigneuse uit 1925.
Teekenen deed hij zeer veel.Lit.: O. Mirbeau (1924); M. Denis (1925) ; A. Kuhn (1925). Engelman.