Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-01-2024

Aalmoes

betekenis & definitie

( Gr. eleèmosunè = medelijden) is een daad, waardoor wij in medelijden, uit liefde tot God, den nood van onzen evenmensch verhelpen. Deze definitie is de theologische, omdat wij den nood van den evenmensch lenigen, niet als den nood van een ander, aan wien wij geven van het onze, maar als onzen eigen nood, daar wij krachtens de liefde Gods met hem één zijn en hem dus geven van het onze, wat door de liefde ook reeds het zijne was.

Daar de nood van den naaste tweevoudig kan zijn, nl. een geestelijke en een stoffelijke, zijn er twee soorten van aalmoezen, de zgn. geestelijke en lichamelijke werken van barmhartigheid. Wanneer men echter spreekt over de aalmoes, bedoelt men gewoonlijk de stoffelijke aalmoes, waardoor men in een stoffelijken nood van den naaste voorziet. Verplichting. Hij, die overvloed heeft, d.w.z. die meer heeft dan noodig is, om te voorzien in al zijn redelijke behoeften, is verplicht de noodlijdenden, die in eigen behoeften niet kunnen voorzien, bij te staan door aalmoezen. Immers volgens de natuurorde zijn de goederen dezer aarde bestemd, om te voorzien in de behoeften van alle menschen. Ieder mensch heeft dus recht om van die goederen zooveel te ontvangen, dat hij in zijn redelijke behoeften naar staat en stand kan voorzien. Om dit practisch te verwezelijken is het noodzakelijk, dat die goederen door verschillende titels aan bepaalde personen worden toegewezen, waardoor het eigendomsrecht ontstaat. Maar het persoonlijk bezit van die goederen heft het natuurrecht niet op, dat wij zooeven aanhaalden, het is er slechts een nadere bepaling van. Daaruit volgt, dat zij, die overvloed hebben, hun overvloed moeten afstaan aan hen, die door ongeluk, ziekte enz. niet in staat zijn door eigen middelen in hun redelijke behoeften te voorzien. De overvloedige goederen komen weer toe aan de menschelijke gemeenschap en de nood van den naaste wijst aan, aan wie ze moeten gegeven worden in deze gemeenschap. Wanneer er vele nooden zijn, is de bezitter van overvloed vrij dezen te besteden voor den nood, dien hij wil lenigen, alhoewel de natuur hier toch prioriteitsaanwijzingen doet: bijv. moet men eerder den nood van bloedverwanten lenigen dan van vreemden, eerder van vrienden dan van gewone medemenschen, al kunnen omstandigheden deze orde wijzigen. Daar deze overvloedige goederen aan de gemeenschap toekomen in haar noodlijdende leden, noemt men de verplichting om deze goederen weg te geven een verplichting uit sociale rechtvaardigheid. Wanneer deze plicht niet wordt nagekomen en daardoor sociale wanorde ontstaat, dan kan het staatsbestuur, dat het algemeen welzijn moet verzorgen, de eigendomsverhouding goed regelen.

Maar ook uit liefde is men verplicht de behoeftigen bij te staan. Want door de liefde is de evenmensch een met ons en dus is zijn nood ook onze nood. De liefde gaat dan ook verder in het bijstaan van den naaste. Krachtens de eerste beschouwing nl., ware het onverstandig te geven, wat men zelf nog goed gebruiken kan, maar krachtens de liefde willen wij ook doelen in den nood van onzen evenmensch, omdat wij met hem een zijn in God, en zoo zullen wij ook geven van het noodzakelijke, zooals Christus dat prijst in de arme weduwe. Het gebod der aalmoes wordt door de H. Schrift, de H.

Vaders en de theologanten nadrukkelijk geleerd. De laatsten bepalen deze verplichting nader, door de begrippen nood en overvloed uitvoeriger te beschrijven, waaruit zij dan concreter vaststellen, wanneer en hoeveel men geven moet.

Lit.: Aumóne, Dictionaire de la Bible de H. Vigouroux (Paris); Leo XIII, Ene. Rerum Novarum (1891) en Graves de Communi(1901); H. Cyprianus.De opere et eleemosynis (Migne P. L. IV); S.

Thomas, Summa Theol. (IIII. Q 32 en Q 66 art. 7); A. Horvath O.P., Eigentumsrecht nach dem hl. Thomas van Aquin (Graz 1929); Pius XI, Quadragesimo Anno (1931).

v. Santé.