Joost van den (1587-1679), Nederlands grootste dichter, werd geboren te Keulen uit Brabantse, Doopsgezinde ouders, verhuisde naar Amsterdam, begon er een kousenzaak, trouwde met Maaiken de Wolf, nam levendig deel aan het politieke en literaire leven van zijn tijd, ging in 1641 over tot het Katholicisme, werd getroffen door vele huiselijke rampen (dood van zoontje, dochtertje, vrouw, wangedrag en dreigend failliet van zijn zoon) en aanvaardde op zijn oude dag een betrekking aan de Bank van Lening; hij bleef als dichter werkzaam tot op hoge leeftijd. Van Vondels omvangrijk werk noemen wij het allervoornaamste: uit de eerste periode de hekeldichten, de lofzangen op nationale grootheid en heldendaden; vervolgens de drie grote gedichten ter ere en ter verdieping van zijn nieuw verworven geloof: Altaergeheinienissen (1645), Bespieghelingen van God en godsdienst (1662), Heerlijkheit der Kerke (1663), maar allermeest beschouwde hij zichzelf als dramatisch dichter.
Hij schreef 24 oorspronkelijke en 8 vertaalde drama's, in het begin rederijkersstukken, later drama’s op het voorbeeld van Seneca, en weldra naar Grieks model. Enkele van zijn mooiste en bekendste drama’s zijn: Palamedes, Gijsbrecht van Aemstel, Gebroeders, Joseph in Dothan, Peter en Pauwels, Maria Stuart, Lucifer, Jefta, Adam in ballingschap, Noah.
Zijn talent ontwikkelt zich laat en parallel met zijn bewonderenswaardige, zelfverworven kennis; geschoold door klassieke oudheid en Renaissance blijft hij allereerst vurig Christen. Hij behoorde aanvankelijk tot de Doopsgezinden, koos vurig partij tegen de Calvinisten en kwam tenslotte om velerlei redenen in de Katholieke kerk terecht, die hij hartelijk heeft vereerd en gediend.
Hij heeft intens met al de grote politieke en religieuze problemen van zijn tijd meegeleefd en zijn poëzie is o.a. een spiegel van heel het bewogen leven van de Gouden Eeuw. Hij is de man van het evenwicht, maar niet van het compromis.
Het was zijn ernst, die hem aandreef tot diepe ootmoed, dit andere kenmerk van Vondels aard, en tot een vroomheid, die zijn meest diepe karaktertrek is: vroomheid veroverd op leed en dood en op heel de tragiek van het menselijk bestaan. Het tragische verklinkt bij Vondel in de religieuze overgave, èn in zijn leven, èn in zijn kunst. j. G. B.