is tegenwoordig een modeterm, die te pas en te onpas, daarbij vaak in oneigenlijke zin, wordt gebruikt. Men spreekt bijv. over de mythe van een geestelijke of sociaal-politieke beweging, wanneer men haar stuwende idee bedoelt.
In de strijd rondom het vraagstuk van de zogenaamde „Entmythologisierung” van het N.T. (het uitzuiveren der mythische voorstellingen), door R. Bultmann ontketend, opereert men vaak met een begrip mythe, dat beter weergegeven zou kunnen worden door: een naar de smaak van de beoordelaar dogmatische voorstelling of verouderde beeldspraak.
In strikt godsdiensthistorische zin is de mythe geen product van de speelse fantasie, maar een uiting van het religieuze denken, die aanspraak maakt op godsdienstig gehalte en op waarheid. Men onderscheidt de mythe van de sage (verdichting met vaak historische kern over helden en gebeurtenissen uit de voortijd) en de legende (een meer stichtelijk dan strikt historisch verhaal over wonderen in verband met heiligen).
De mythe wil in beelden uitdrukken wat waar is, wat on voorwaardelijk geldt, wat de zin is van bepaalde cultuurinstellingen en levensomstandigheden. Daartoe verwijst de mythe steeds naar de oertijd, een periode, die historisch niet gefixeerd kan 'worden, die buiten de menselijke tijd ligt.
Want in die oertijd heeft de beslissende gebeurtenis plaats gevonden, die het bestel van de wereld, de cultuur, het mensenbestaan bepaalt. De mythe vertolkt de verworteling van de bestaande toestanden in het goddelijke leven.
Men kan verschillende categorieën van mythe onderscheiden, bijv. theogonische, die het ontstaan der goden verhalen, kosmogonische, die de wereldschepping beschrijven, anthropologische, die de wording van de mens behandelen, eschatologische, die over het wereldeinde gaan. De mythe geeft ook een gedragspatroon voor het heden: omdat er in de oertijd het een of ander gedaan is, moet men nu een bepaalde handeling verrichten.
De mythe kan zelfs haar leven niet behouden zonder een eng verband met de rite.
De openbaring Gods laat geen mythe toe, welke het ontstaan van goden zou beschrijven of van een wereld, welke pantheïstisch met het goddelijke doortrokken zou zijn.
Evenmin kan zij het historische karakter van het mysterie van Gods openbaren mythologisch laten vervluchtigen. Ook staat de Kerk huiverig tegenover hypothesen, volgens welke ook de Bijbel aan heidense mythen stof zou ontleend hebben, zij het dan in gezuiverde vorm.
Toch is daarmee niet alles verklaard. Veel hangt af van wat men met het omstreden woord bedoelt.
Zo kan men zeggen, dat Gen. 2-3 ons inderdaad onder de schijn van een verhaal over concrete menselijke personen in hun individualiteit in werkelijkheid het gebeuren uit de „oertijd" leert kennen voor zover het zijn stempel drukt op „onze tijd", zie verder Schepping, Paradijs, Zondvloed. j. w.