Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

ZONDVLOED

betekenis & definitie

is de naam van de grote watervloed waardoor, volgens het uitvoerigste verhaal der bijbelse oergeschiedenis (Genesis 6-9 : 17), heel de aarde overstroomd en heel de mensheid verdelgd werd. Slechts Noë met zijn gezin en specimina van alle diersoorten werden door middel van de „ark”, een vaartuig van 150 bij 25 bij 15 meter, gered.

Daar de Bijbel deze vloed ziet als een strafgericht over de zonde, werd het Oudnederlandse „sintvloet” (= grote vloed) door volksetymologie tot zondvloed. Herinneringen aan een vloed treft men bij vele volkeren aan, maar het bijbelverhaal verwerkt gegevens zoals ze in het Semietische milieu de ronde deden, zoals blijkt uit de elfde zang van het Babylonische Gilgamesj -epos waarmee Genesis veel details gemeen heeft.De bijbelse leer ligt op religieus en niet op natuurkundig of archeologisch niveau: de verhaalstof, die Israël als kind van zijn tijd heeft opgedaan, is herschapen en geassimileerd door het ware Godsgeloof, ontdaan derhalve van de sterk heidense inslag die ze elders heeft, en voertuig geworden van een volstrekt originele religieuze visie op het probleem van het kwaad, welke in de grond dezelfde is als die van het paradij s -verhaal, maar hier toegepast op een bijzonder geval: niet van lijden en dood in het algemeen, maar van catastrofale natuurrampen in het bijzonder wordt hier een zin gegeven, waaruit blijkt hoe ze zijn overeen te brengen met Gods rechtvaardig wereldbestuur.

De oerzonde, die reeds vloek en ellende op aarde heeft gebracht, werkt zich verder uit in steeds toenemende menselijke zondigheid welke aansprakelijk is voor grote rampen als deze. Mét de zonde grijpen ook dood en verderf verder om zich heen. Maar God verdelgt niet de goeden met de kwaden (vgl. Gen. 18 : 23, 25). De rechtvaardige wordt gered en wordt onder Gods zegen het uitgangspunt van een nieuwe mensheid. Dit is een toepasssing van het profetisch ,,rest”-thema: in Israels ondergang blijft een „rest” behouden en deze -wordt het zaad van het nieuwe en heilige Israël van de heilstoekomst.

Om de algemeen-menselijke draagwijdte van zijn leer betrekt de schrijver heel de aarde en heel de mensheid in de catastrofe. Genealogieën illustreren, dat heel het nageslacht van Adam bedorven was en dat heel het mensdom na de vloed van Noë stamt. Dit sluit echter geen objectieve universaliteit in, noch geografisch wat physisch volstrekt onmogelijk is noch anthropologisch. Bij de zeer vroege spreiding der mensheid zou hoogstens een nóg vroegere locale ramp allen hebben kunnen treffen, maar het verhaal kan slechts de herinnering zijn aan een vloed van vrij jonge datum. De schrijver drukt zijn universele religieuze bedoeling uit door zijn wereld geheel in de ramp te betrekken, maar ten eerste toont heel de samenhang, dat zijn gezichtskring objectief zeer beperkt is en ten tweede ligt zijn leer niet op profaanwetenschappelijk doch op religieus vlak. Deze beperkte horizon treedt in het verhaal niet als voorwerp maar als voertuig van zijn geloofsovertuiging.

Vanzelfsprekend dienen de bijzonderheden aangaande de ark, de duur van de vloed en dergelijke slechts tot de concrete stoffering van het verhaal. Van een echt conflict tussen Bijbel en wetenschap is dan ook geen sprake en wanneer duister blijft wat er zich precies heeft afgespeeld, behoeft dat niet te bevreemden, daar het verhaal in godsdienstig opzicht volmaakt helder is en een boodschap van blijvende waarde bevat. Daarvoor is de Bijbel geschreven.

H. R.