Als heilig volk werd Israël voor de dienst van Jahweh bestemd en uit de wereld uitgelicht. Dit isolement doortrok geheel zijn bestaan, ook daar waar wij thans van profane gebieden spreken.
Het gold overigens ook toen reeds niet absoluut. Tegenover de godsdienstigheid van het Oude Oosten steekt Israël juist af door een zeker ontnuchterend profaniseren van het schepsel, van de koning enz.
Naast sterke afsluitende tendenzen — met hun gevaren van verstarring en inteelt vinden we reeds in Israël stromingen, die het isolement temperen: in de wijsheidsliteratuur, in de mentaliteit en de missionnerende activiteit der diaspora, in de ontmoeting met het Hellenisme in geschriften als het boek Wijsheid enz. Op zijn beurt wordt daar weer het gevaar van verslapping en godsdienstig syncretisme acuut.In het geheel gesproken blijft een karakteristiek en geprononceerd isolement deze periode van voorbereiding op de universaliteit van het heil kenmerken. Het N.T. brengt de opdracht om deze omheining te doorbreken. In de Kerk treedt Israël uit een begrensd cocon-bestaan om zich nu in zijn ware, volgroeide gedaante te openbaren. Het ware Israël in de volheid der tijden vertoont een katholieke openheid en solidariteit ten opzichte van alles, wat positief menselijk mag heten (zie Aanpassing). Paulus is bovenal het werktuig Gods geweest, waardoor de jonge Kerk gered werd uit de gevaarlijke beklemming door het oud-Israelietische kader. Bewaard moet altijd blijven het isolement ten opzichte van de zondigheid in de wereld.
Dit brengt vele consequenties met zich mee, welke niet altijd even gemakkelijk het juiste evenwicht vinden van een christelijke prudentie, die door de hoop gedragen wordt. Nooit mag de Kerk zich laten verleiden tot een levensvorm, die haar op Oud-Testamentische wijze zou afsnoeren van de wereld, waarover haar Heer het koningschap heeft aanvaard, of waarbij de drang naar een christelijk klimaat de vrijheid der profane sferen met verkerkelijking zou bedreigen (zie Kerk en Staat). Nooit zal zij ook mogen vergeten, dat zondigheid en kortzichtigheid ook binnen haar leven, terwijl anderzijds de Geest ook buiten haar zichtbare grenzen werkt om het koningschap van Christus op te richten: beide werkelijkheden, die roepen om solidariteit en ontmoeting met de andere. De signatuur der Kerk zal primair moeten getuigen van apostolische openheid. Deze vraagt echter voor ons die „tussen de tijden” leven, telkens weer om bezonnenheid en afzondering. De concrete vormen, waarin deze twee-eenheid zich moet verwerkelijken, wisselen voortdurend.
In haar herderlijk schrijven van 29 Maart 1955 spreekt de generale synode der Ned. Herv. Kerk haar „diepe overtuiging” uit, dat ons tijdsgewricht vraagt „om een nieuwe en krachtige uitdrukking van het menselijk samenzijn in de wereld, van de solidariteit”. Daarbij neemt zij een onzes inziens te ver gaande relativering der uit het geloof ontspruitende levensovertuigingen op de koop toe. Het mandement van de Nederlandse bisschoppen van 31 Mei 1954 benadrukt echter juist zeer sterk de band tussen leven en geloof alsmede het gevaar van besmetting door de wereld en komt zodoende op bepaalde, omschreven sectoren van het sociale en politieke leven tot een ander beleid (zie ook Doorbraak).
j. w.