I ('af) (zwoer af, heeft afgezworen)
1. onder ede verwerpen : het heidendom -. Syn. verloochenen, verzaken.
2. plechtig vervallen verklaren : in 1581 zwoeren de Nederlanden Filips II. koning van Spanje af.
3. plechtig verklaren dat men iets zal nalaten : het roken -.
II ('af) (zwoor, zworen af en zweerde, zweerden af; is afgezworen) door zweren afvallen : zijn nagel is afgezworen.