('af) (kabbelde af, afgekabbeld)
I. (heeft)
1. door kabbelen doen afbrokkelen : de beek heeft al een goed stuk van de oever aigekabbeld.
2. door het kabbelen doen afnemen : de beek heeft de oever afgekabbeld.
II. (is) door het kabbelen afnemen : de oever kabbelt af. afkabbeling v. (-en).