a. gebed bij een stervende en aan het slot van de Grote Verzoendag, waarin God en Zijn eenheid beleden worden; aanvangend met Deut. VI, 4, hoor Israël; sjeimes zeggen;
b. versleten gebedenboeken e.d., ook losse bladen daarvan, die in de synagoge bewaard worden en omdat Gods naam er in voorkomt, niet weggeworpen, maar begraven worden; Hebreeuws sjemot, namen; zie sjeimesbak.