spreektaal: 1 knappen (geknakt, omgeklapt en zo voort);
2 knippen (overgaan werktuig met veer en zo voort);
3 figuurlijk afgebroken (geen voortgang hebben);
(rèk) djeklèkan
een soort van sigarenopsteker (met knip en vuursteentje); zie ook djekrèk, tjeklèk.