ngoko (lebet krama ; 1 diep(te);
2 ing djero-(né) ngoko [ing lebet(ipoen) krama ]: binnenin (in de diepte, in 't binnenste);
3 binnen (behorende);
4 hol (en zwak, stem van zieke);
5 (pas) laat vruchtdragend (gewas, figuurlijk vrouw, laat trouwen, kinderen krijgen); 6 lang en diep [nadenken over iets, er (te)veel in zoeken]; zie ook djeron, kedjeron, mendjero, sadjeroné.
(ing) djero-gedé
gewestelijk verouderd : binnen (in 't grote huis, van hoogadellijk persoon)