Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

VRYENBAN

betekenis & definitie

eene Ambagtsheerlijkheid, aan de Stad Delft behoorende, in Delfland gelegen, is, ten aanzien van derzelver strekking, in twee doelen onderscheiden, waar van het eene enkel Vrijenban, en het ander, met onderscheid; Klein Vrijenban geheeten wordt. Het eeste, ’t welk de grootste uitgestrektheid heeft, legt ten Oosten en Westen van de Schie, tusschen Ketel, Abtsregt en [i]Vrouwenregt.

Kleint Vrijenban[/i] legt aan de Noordoostzijde der Stad Delft, ten Oosten van den Haagschen Rijweg, en paalt met de Brasserskade ten Noordwesten aan Rijswijk en Tedingerbroek, gelijk het ten Noordoosten door de Dwarswatering van Noorddorp wordt afgescheiden. Van ouds stondt deeze Ambagtsheerlijkheid op twaalfhonderdvierenzestig Morgen en driehonderdeenëndertig Roeden Lands, waar onder honderd Morgen en honderdzestig Roeden voor verdolven Land staan aangetekend, en naderhand nog negenenzeventig Morgen als uitgeveend: door nog andere verminderingen is het tegenwoordig gebragt op elfhonderdachtënvijfiig Morgen en tweehonderdzevenëndertig Roeden Lands. In de oude Lijst der Verpondingen vinden wij geen Huizen voor Vrijenban aangetekend. In de laatste van den Jaare 1732, staan eenennegentig Huizen, één Kruidmoolen, twaalf Bleeken met hunne Huizingen, en drie Molens. Zedert is de Kruidmolen, die aan de Maassluissche Vaart stondt, door de Stad Delft gekogt, afgebroken en in een Houtkooperij veranderd. De Ambagtsheerlijkheid van Vrijenban, met die van ’t Hof van Delft, Woud en WoudHarnasch wierdt, in den Jaare 1738, door de Stad Delft gekogt van den Heere GYSBERT VAN HOOGENDORP, toen Ontvanger-Generaal van de Veréénigde Nederlanden, die ze, in den Jaare 1724, bij opveilinge gekogt hadt uit de geweezene Graaflijkheids Domeinen.

< >