een Fransch Vlootvoogd, doch die, geduurende den jongsten Oorlog tusschen Engeland en de Algemeene Staaten, den Nederlanden geene minder gewigtige diensten dan zijn eigen Vaderland heeft toegebragt. Bekend, en nog bij veelen in versche geheugenis, zijn deeze diensten, en de voornaamste derzelven, de verijdeling van den Engelschen Vlootvoogd JOHNSTONE, in deszelfs toeleg ter bemagtiginge van den gewigtigen Uithoek van Afrika, de Kaap de Goede Hoop; als mede de herovering van Trinconomale, ’t welk als een gewigtige roof, door de Engelschen, aan de Nederlandsche Veréénigde Oostïndische Maatschappij ontweldigd was.
Dus in ’t oogloopend allerheilzaamste dienstbetooningen vorderden, van de beweldaadigden en beschermden, eene dankbaare erkentenis, ‘s Lands Staaten, zo min als de Heeren Bewindhebberen der Oostïndische Maatschappije, bleeven deswegen geenzins in gebreke. Naa voorafgaande raadpleeging, over de soort en waarde des Geschenks, den dapperen en trouwhartogen DE SUFFREN aan te bieden, wierdt men ’t eens, ter Vergaderinge van Hun Hoog Mogende, de Staaten Generaal der Veréénigde Gewesten, daar toe te bepaalen, een gouden Degen, met Edelgesteenten omzet, ter waarde van vijftigduizend Livres. Dit Eergeschenk zondt men aan de Heeren LESTEVENON VAN BERKENRODE en BRANTSEN, thans Gewoone en Buitengewoone Gezanten aan het Fransche Hof, met last om hetzelve, uit naam van hunne Meesters, aan den verdienstelijken Zeeheld te overhandigen. De staatelijke opdragt geschiedde te Parijs, onder het doen van eene gepaste aanspraak, in welke, onder andere, de Heeren Gezanten aan den Vlootvoogd verzogten, het Wapentuig te willen aanneemen, als een onderpand der gevoelens van dankbaarheid, welke, voor ontvangene diensten, Hunne Hoog Mogenden bezielden. De Heer DE SUFFREN betuigde daartegen zijne uiterste gevoeligheid voor de eer, die hem wierdt aangedaan met verzekeringen van het belang, ’t geen hij deeds gesteld hadt, en altoos zoude stellen in den bloei van een Gemeenebest, ’t welk, zints deszelfs eerste opkomst, zo dikmaals uitgemunt, en de doorluchtigste Zeehelden hadt voortgebragt; verzoekende voorts, dat hem mogt vergund worden, den Degen zo lang ter zijde te leggen, tot dat hij aan den Koning, zijnen Meester, verlof gevraagd, en vrijheid, om dien te mogen aanneemen en draagen, zoude bekoomen hebben; in welk verzoek de Heeren Gezanten gereedelijk bewilligde.
Zie N. Nederl. Jaarboeken, 1784.