SCHOTANUS, (BERNARDUS) Lid van het vermaard Friesch Geslagt van dien naam, afkomstig uit, of gebooren in het boven vermelde Dorp (Schoot) Oude, ’t welk verscheiden mannen van naam en geleerdheid heeft uitgeleverd. Naa den post van Advokaat, voor het Hof van Friesland, eenigen tijd, bekleed te hebben, verkoozen hem de Verzorgers van ’s Lands Hoogeschool tot Hoogleeraar in de Regten.
Van daar vertrok hij na Utrecht, om nevens het onderwijs in de Regtsgeleerdheid, ook dat der Wiskunde te paaren. Een zonderling eerbewijs genoot hier de Hoogleeraar SCHOTANUS. Aan de Nederlandsche Hoogeschoolen oeffent een der Hoogleeraaren het hoofdbewind, over zaaken, het algemeen belang betreffende, geduurende een jaar, om vervolgens door eenen zijner Amptgenooten vervangen te worden, onder den titel van Rector Magnificus. Aan den Heere SCHOTANUS wierdt deeze waardigheid voor zijn leeven, althans zo lang hij te Utrecht den Hoogleeraarsstoel zou bezitten, opgedraagen, onder den titel van Rector Magnificus Perpetuus. Niet lang, evenwel, bekleedde hij deeze hooge waardigheid. Aan het Leidsche Hoogeschool verspreidde hij vervolgns den glans zijner kundigheden, vereerd met den titel van Professor Juris Piirnarius et Consiliarius Academiae, Opper-Hoogleraar in de Regten en Akademie-Raad. De Heer BERNARDUS SCHOTANUS hadt een smartlijk einde; hij overleedt aan den Steen, op den vijfden October des Jaars 1652. Hij heeft geschreeven, onder andere, Examen Juridicum, en Commentarius ad Pandectas.Zie WITTE, Diarium Biographicum.