RYCKE, (THEODORUS) een der beroemde Taal- en Oudheidkundige der jongstverloopene Eeuwe, wierdt gebooren te Arnhem, in den Jaare 1640. Zijne hoofdstudie was de Regtsgeleerdheid, doch verkreeg hij, nevens dezelve, zo veel bedreevenheids in de Latijnsche en Grieksche taalen, dat het bestuur van ’t Latijnsche School te Kampen, in dien tijd zeer vermaard, hem wierdt opgedraagen.
Dien post, eerlang, moede geworden zijnde, ondernam hij eene buitenlandsche reize. Vier jaaren besteedde RYCKE aan het bezoeken van Hoogeschoolen en Geleerden, in verschillende gewesten. Naa verloop van gemelden tijd in het Vaderland zijnde wedergekeerd, verkoos hij 's Graavenhage tot zijne woonplaats, en den post van Advokaat tot een middel van zijn bestaan. Intusschen kwam de roem zijner Geleerdheid ter ooren der Bezorgeren van het Leidsche Hoogeschool, die vervolgens de vervulling van een openstaande Hoogleeraarsgestoelte aan hem opdroegen. Dit viel voor in den Jaare 1672. Sints dien tijd gaf hij onderwijs in de Geschiedenissen en Welspreekendheid, tot op zijnen dood, welke voorviel in den Jaare 1690, het eenenvijftigste van zijnen Ouderdom.
Van hem zijn den Geleerden bekend, eene Latijnsche Verhandeling Over de eerste bewooners van Italie, en over de komst van ENEAS in dat gewest; Redevoering over de Reuzen; als mede Aantekeningen over TACITUS. De Aantekeningen van LUCAS HOLSTENIUS op STEPHANUS over de Steden, zijn onder ’t opzigt van RYCKE in ’t licht gegeeven.Zie SOERMANS, Academ. Register.