ABRAHAM HEIDANUS, DE ZOon van den Amsterdamschen Leeraar, straks genoemd, en Kleinzoon van den eerstgemelden, wierdt gebooren te Frankendaal, in den jaare 1597, en kwam, met zijnen Vader, te Amsterdam, in ’t Jaar 1608. Hier leide hij de gronden van Taalkennisse, en vertrok eerlang na Leiden, daar hij ‘t onderwijs genoot van den gemaatigden Hoogleeraar DANIËL COLONIUS, WELKE niet naliet, hem zijne beginzels in te scherpen.
Met eene vlijtige beoeffening der Godgeleerdheid en andere vermaagschapts kundigheden, paarde hij die der Wijsbegeerste van ARISTOTELES. KORT Naa zijne bevordering tot Propenent in de Walsche Gemeente, deedt hij eene reize door Duitschland, Zwitzerland, en, naa eenig toevens te Geneve, door Frankrijk. Hier wisselde hij zijne Wijsgeerte van ARISTOTELES TEGEN die van RAMUS, EN HIEldt ’er gemeenzaamen omgang met de geleerdsten van dat Rijk, onder andere den vermaarden DALAEUS, NAAR wiens prediktrant hij vervolgens den zijnen schikte, en die, zedert, veel opgangs maakte in de Nederlandsche Kerk.Kort naa zijne uitlandigheid, die twee jaaren duurde, verkoos hem de Walsche Gemeente te Naarden tot haaren Leeraar. Hij predikte aldaar tot in den Jaare 1628, wanneer hij ’t Leeraarampt in de Nederduitsche Gemeente te Leiden bekwam, en zich tevens in den echt begaf met Mejuffrouwe LOTEN, DE DOCHter van een aanzienlijk Koopman te Amsterdam.
Niet lang hadt hij te Leiden den predikdienst waargenomen, of hem wedervoeren eenige onaangenaamheden. HEIDANUS, NAAMELIjk, hoewel zuiver rechtzinnig in de Leere, was het niet eens met zommige heethoofdige ijveraars van zijnen tijd, in zijne behandeling omtrent de Remonstranten. Hij was van oordeel, dat gelijk deeze hunne gevoelens met bewijzen bekleedden, dezelve niet met hardheid, maar met gelijke wapens moesten worden te keer gegaan. Men vatte hierom tegen hem eenige vermoedens op, van ’t welk hij zich willende zuiveren, eene Wederlegging van den Remonstrantschen Catechismus schreef, en vervolgens, ter wederlegging van een Geschrift, welk EPISCOPIUS DAAR TEgen in de waereld zondt, een boek onder den tijtel Causa Dei contra homines, „de zaak Gods tegen de menschen.” De naam, welken deeze Twistschriften in de waereld maakten, bewoog de Bezorgers der Geldersche Akademie, hem het Hoogleeraarampt te Harderwijk aan te bieden. Die van Leiden, hem niet gaarne willende missen, bewoogen hem, daar van af te zien, door het opdraagen van dien post aan hunne Hoogeschoole. Gaarne hadde de Keurvorst van de Paltz hem na Heidelberg gelokt; doch hij bedankte voor de eere der aanbiedinge.
De komst van den vermaarden RENATUS CARTESIUS IN DE Nederlanden bragt onzen Hoogleeraar in kennisse met deszelfs Wijsgeerige grondstellingen. Zo veel smaaks vondt hij, in dezelve, dat hij ze greetig aannam, en niet weinig toebragt tot het verspreiden van dezelve. Groot moet het aanzien en de invloed van HEIDANUS, TER DEEzen tijde, geweest zijn, naardien, inzonderheid op zijne voorspraak en aanprijzing, de Heeren HOORNBEEK, COCCEJUS, WITTICHIUS EN DE VOLDER TOT HOOgleeraars te Leiden beroepen wierden.
’t Geen meermaalen is aangemerkt, dat hoe hooger iemand gezeeten zij, hij dies te nader aan zijnen val is, goldt ook omtrent HEIDANUS. ZIJNE Boezemvriendschap met den Godgeleerde COCCEJUS EN ZIJne begunstiging van de leere van den Wijsgeer CARTESIUS BEROKKenden zijn verderf. Bekend is de Waereldlijke toestand des Lands, om en in den Jaare 1672. De verdeeldheden, welke den Staat verscheurden, sloegen over tot de Kerk. Men hadt in dezelve twee Aanhangen: Voetiaanen en Coccejaanen. De eersten wierden gemeenlijk aangezien voor ijverige Voorstanders van 't Huis van ORANJE ; DE ANdere hadden ’t oor der toenmaalige Regeeringe, en bekleedden doorgaans de beste Kerkberoepen. Den Voetiaanen ging de naam naa, dat zij onder den schijn van beschuldiginge met gevaarlijke leerstellingen, hunne tegenstreevers den voet zogten te ligten, en derzelver aanzien ondermijnen.
In ’t begin des Jaars 1676 wierden, door de Bezorgers der Hoogeschoole, aan HEIDANUS EN ANDEre zijner verdagte Amptgenooten, eenige Leerstellingen voorgeleid, ontleend uit de Godgeleerdheid van COCCEJUS EN DE Wijsbegeerste van CARTESIUS, MET Uitdrukkelijk verbod om voortaan dezelve hunnen Leerlingen in te prenten. Zeer onverwagt trof deeze slag onzen bijkans tachtigjaarigen Grijszaart. Nogthans vatte hij de pen op, en toonde, in een Geschrift, welk hij Confideratien noemde, eene menigte tegenstrijdigheden aan, in het Bevelschrift der Leidsche Curatoren. Dit hadt eene niet ongewoone uitwerking. HEIDANUS WIERDT van zijn Hoogleeraarampt verlaaten, met behoud, egter, van zijn gewoon Leeraarampt, welk hij dus lang ook bekleed hadt. Hij overleedt in den Jaare 1678, het eenentachtigste zijns ouderdoms.
Benevens eenen Zoon, KAREL GENAAMD, naderhand Sekretaris te Leiden, liet hij twee dochters na, van welke de eene, in een tweede huwelijk, tot Man gehad heeft den vermaarden FRANCISCUS BURMANNUS. ZIJN Corpus Theologiae is ’t voornaamste en meest bekende zijner Werken.