Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-07-2022

GROESBEEK , HEER VAN

betekenis & definitie

was, in het Jaar 1567, Lid van den Grooten Raad te Mechelen. Hij werd, in dat zelve Jaar, door de Landvoogdesse, benevens JORIS RATALLER, benoemd, als Afgezant naar Denemarken, om den Koning van de verhooging der Zondsche Tollen aftemaanen ; doch zijn Gezantschap was vrugteloos. In het volgende Jaar bekleedde hij, voor den Graave VAN ARREMBERG, het Stadhouderschap van Groningen.

BOR, IV. Boek.

< >