Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

BRUININK, ALBERT

betekenis & definitie

in het jaar 1618 Secretaris te Enkhuizen, werd, op den 15den November des gemelden jaars, benevens meer anderen, aangesteld tot Ondervraager der aanzienlijke Staatsgevangenen, en naderhand tot één der vier-en-twintig befaamde Rechters, over welken post hij zig, volgens BRANDTS verhaal, naderhand zoude beklaagd hebben, met te zeggen: Ik ben jong en misleid geweest, en wenschte dat het nooit geschied ware. Verder verhaalt BRANDT, „ dat hij zeer behoeftig was, en in armoede als de laatsgebleevene der vier-en-twintig Rechters gestorven is; dat hij zig bij zekeren Heer te Amsterdam beklaagde, met te zeggen, dat die Stad hem tot het bekomen van een Ampt altyjd tegen was, en dat hij zoude gezegd hebben, niet te weten waarmede hij zulks verdiend had; waarop hem ten antwoord zoude zijn toegevoegd: weet gij niet dat gij R.echter zijt geweest over den Advocaat ? waarop hij antwoordde: het staat voor het voorhooft niet geschreven, wie in zijn doodt gestemd heeft; doch daarop de andere zeide: dit is ’t alleen niet; u gaat ook na, dat gij met nog een' Rechter aan een groot Personaadje zijt gezonden, (aan den Koning van Engeland) om te kennen te geven, hoe weinig stofs dat men tegen de gevangenen vond, en dat die bij zijn opzet bleef, dat hij dat verteld en ’er op geroemd had, dat Bruinink erkende het verteld, maar ontkende daarop geroemd te hebbend “

Zie Historie der Rechtspleeging, bh 32, 67, 248, 254 en 255.

< >