in ‘t Jaar 1555 Hoogleeraar in het Kerklijk Recht te Leuven, was één der drie Godgeleerden, welke, in dat Jaar, aan den Raad van Staaten, volgens hun gevoelen, te kennen gaven, dat ten aanzien van het Ketterstraffen, de dienst van God, en de welstand van het Vaderland geene verandering gedoogden, ten ware veelligt omtrent onbejaarden en berouw hebbenden, die men volgens ‘t Kerklijke recht wat zachter handelen konde.
Zie J. HOPPERUS, Livr. II. Cap. IV. p. 46.