Definities van Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen in de Ensie S
- Slib
- Slijk
- Slim
- Slof
- Slok
- Sloopen
- Slordig
- Slot
- Slotte (ten)
- Sloven
- Sluiken — smokkelen
- Sluimeren
- Sluiten
- Sluw
- Smaden
- Smart
- Smeekbede
- Smeeken
- Smeekgebed
- Smeer — vet
- Smijten
- Smoel
- Smokkelen
- Smook
- Smoren
- Smullen
- Snaak
- Snappen
- Snateren
- Snavel
- Sneb
- Snedig
- Snel (b.v.n.)
- Snel (bw.)
- Sneuvelen
- Sneven
- Sneven doen
- Snibbig
- Snoeperig
- Snoet
- Snoeven
- Snuit
- Sober
- Soezen
- Soldij
- Somber
- Sommige
- Soms
- Soortgelijk
- Sparen
- Sparen — besparen — oversparen — uitzuinigen — over¬leggen
- Speelsch
- Speelziek
- Spelen
- Spelonk
- Spijs
- Spijt
- Spijtig
- Spijzen
- Spits
- Spitten
- Spleet
- Splijten
- Spoed
- Spook
- Spot
- Spraak — taal
- Sprakeloos — stom
- Spreekwijze
- Sprookje
- Spruit
- Spugen
- Spuwen
- Staaf
- Staal
- Staande houden
- Staat
- Staf
- Staken
- Stam
- Stamelen
- Stameren
- Standaard
- Standje
- Standvastig
- Staren
- Statig
- Staven
- Steeds
- Steeg
- Steg
- Stelen
- Stelpen
- Stelregel
- Stemmig
- Sterk — krachtig — vermogend
- Sterkte
- Sterven
- Sterven — sneven — sneuvelen — omkomen
- Stichten