Zuur en bitter zijn het tegenovergestelde van zoet, zuur is datgene wat onaangenaam is op de tong, bitter datgene wat bijtend is; wrang is scherp zuur, dat den mond samentrekt. Figuurlijk drukt zuur de moeite of kwelling uit, waarmee iets gepaard gaat, wrang en bitter de onaangename gevolgen, die iets na zich sleept.
Bat is een zuur stuk brood. Ik héb dat zuur genoeg verdiend. Boor een zuren appel bijten, 's Levens zoet en zuur. Gij zult u dat bitter beklagen. Nu smaakt hij de wrange vruchten van zijn wangedrag.