De plaats verlaten, waar men zich bevindt, om elders heen te gaan. Vertrekken is ruimer van bejeekenis dan afreizen, en kan gebezigd worden van iedere verwijdering van de plaats, waar men is; afreizen sluit in, dat zij geschiedt met het doel om zich naar eene andere, meer verwijderde plaats te begeven, waarvoor eene reis noodig is.
Reeds heden reis ik naar Zeeland af. (v. Lennep). Hij vertrok en niemand wist waarheen. Afreizen begint echter in onbruik te komen; de overeen¬komst met het hgd. houdt het in enkele uitdrukkingen nog staande, b.v. hij is afgereisd.