Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

zwaai

betekenis & definitie

1. Klap, slag, veeg om de oren, in het gezicht; oorveeg; vooral in de verb. iem. een zwaai geven, een zwaai krijgen.

2. In de verb. op (de) zwaai gaan, zijn, aan de zwier gaan of zijn, zwaaien en zwieren.

Dat hij naderhand vernemen moest hoe ze met een ander op zwaai was geweest, STREUVELS 1964, 281.

< >