Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

wegel

betekenis & definitie

Pad; paadje, weggetje.

Van daaruit gezien is het alsof de wereld ten einde is: geen huis meer, de straatweg wordt een wegel die doorloopt in een gebied dat niemand schijnt toe te horen, DE PILLECYN 1962, 9.

Daar viel in Ceylon nog altijd wel een wegeltje te banen, een bruggetje te werpen, of een waterleidinkje aan te leggen, VAN DEN BROECK 1972, 86.

Zij had door het venster gekeken en gezien dat Tilie Wallaert langs het wegeltje naderde om haar zoon af te halen, DEMEDTS 1976, 119.

Hier en daar zijn er nog wel wegeltjes waar het verkeer sporadisch is zodat ze niet telkens weer terzijde moeten springen voor auto’s en motors, Gazet v. Antw. 2/8/1977.

De problemen rond het dorp en het platteland zijn niet opgelost met een hernieuwd dorpsplein, landelijke wegeltjes en witte geveltjes, "Voetgangers 1978, 1.

Ook o.a.: WACHTERS 1946, 77. TEIRLINCK 1952, 1, 30. DURNEZ Z.J. (± 1958), 51. BOON 1961, 69. TIMMERMANS 1966, 123.

Sam.: bergwegel, bergpad (Dorpspaden, bergwegels zijn als pure poëzie, Touring 7/4/1977, p. 29);

- boswegel;
- dorpswegel;
- kronkelwegel (LANGENS 1947, 22);
- tuinwegel, tuin- pad (TEIRLINCK-V.D.W. 1928, 6);
- zandwegel, zandpad, zandweg(getje) (Samen met onze Louis ging ik naar de gemeenteschool in Grobbendonk. Het was niet ver. We moesten enkel een zandwegeltje door, JANS/VAN LOOY 1972, 11.
H. lag naast de machine bewusteloos in de zandwegel, Gentenaar 3/8/1977);
- zijwegel, zijweg, zijpad; soms bep.: zijspoor (bij een discussie e.d.) (DE COREL 1949, 136. TEIRLINCK 1952, 2, 202. STREUVELS 1962, 84.

Ter hoogte van de Boechout-berg gekomen, verlaat hij de grote baan, om een holle zijwegel in te slaan, BOON 1975, 10).

< >