I. Als vz.
1. In tijdsbep., ter inleiding van een tijdsmoment; vooral in de verb. voor het ogenblik e.d., op het ogenblik (gall., naar fr. pour le moment); - ook ter aanduiding van een tijdsduur: gedurende; voor een tijdje (studeren, werken) enz., (gedurende) een tijdje. (In de standaarde wel in verb. als: voor het leven, voor altijd enz.).
„Hebt gij nu niks anders te doen als daar zo staan te fluiten?” „Voor den moment niet”, zegt Broos, CLAES 1933, 90.
Nadat hij voor een tijdje was gaan studeren, kwam hij terug naar Lier, LIA TIMMERMANS 1962, 33.
Hetzelfde meisje van gister kwam meteen op hem toe en zei vriendelijk: „Meneer Roef is er voor het ogenblik niet”, VAN AKEN 1965, 183.
Voor het ogenblik bestelt hij kiespamfletten voor hem, VAN AKEN 1965, 186.
2. In versch. toep., ter aand. van een bestemming, een doel enz., waar in de standaardt. een ander vz. gebruikt wordt: voor geld (spelen, wedden) e.d., om geld; - voor niets, niks, een niet (iets doen) e.d., om niets; - gevolgd door een plaatsbep.: de trein voor Antwerpen, de trein naar A. (gall., naar fr. le train pour -).
3. In verb. met het ww. hebben: voor doel hebben, tot doel hebben; voor gevolg hebben, tot gevolg, ten gevolge hebben; voor onderwerp hebben, tot onderwerp hebben enz. (Naar fr. avoir pour but, pour conséquence, pour effet, pour sujet enz.).
Een autoritaire opvoeding heeft voor gevolg dat de jongere veel te afhankelijk wordt opgevoed. Hij heeft geen kans zich een eigen mening te vormen en zelfstandig te kiezen hoe hij zal leven, Vrouw en Wereld okt. 1976, p. 21.
Het uitbreken van de brand had voor gevolg dat de elektrische stroom moest worden uitgeschakeld, Gentenaar 19/5/1979.
4. In versch. verb. waar in de standaardt. een ander vz. gebruikt wordt. Hierna volgen slechts enkele toevallige voorb.; zie ook bij de grondwoorden.
- zich akkoord verklaren voor -, akkoord gaan met;
- gekend zijn voor -, bekend zijn om (gall., naar fr. connu pour);
- iets voor ogen zien, iets onder (de) ogen zien; (wel: iets voor ogen houden, iets indachtig zijn);
- uitkijken voor-, uitkijken naar (om iets te verkrijgen e.d.).
Ik kom u vragen de werkelijkheid voor ogen te zien. Zeker, gij zijt de houder van de wet. Gij hebt uw geloof in de stamvader bewaard. Maar de tijden zijn om, TEIRLINCK 1952, 1, 33.
Voor deze drie laatste punten kon de oppositie zich niet akkoord verklaren daar er geen openbare aanbesteding is gebeurd, Gazet v. Antw. 4/7/1977.
St.-Jan Jaarmarkt van Schriek haakte natuurlijk in op de tijd van het jaar, zodat ze gekend was voor haar kersen, rode bessen, aardbeien en rozen, Gazet v. Antw. 5/7/1977.
Een op het eerste gezicht onschuldige datum, maar toen bleek (dat) op die dag ... de Nederlandse GP zou worden gereden, werd vanzelfsprekend voor een andere dag uitgekeken. Een andere vrije datum vinden op de reeds eivolle kalender bleek onmogelijk, Laatste Nieuws 30/7/1980.
II. Als bijw.
1. Naar voor (brengen, schuiven) e.d., naar voren.
De minister (gaf) toe «dat de middelen die daartoe aangewend worden uiteraard niet volmaakt zijn, maar nog niemand een formule heeft naar voor geschoven die zonder protesten zou kunnen opgelegd worden», Limburg 31/8/1976.
De religieuse diepgang ... kwam tot uiting in heel de viering en speciaal in de getuigenissen uit het dagelijks leven die werden naar voor gebracht, Volksmacht 3/12/1976, p. 14.
2. Voor zijn op, bij iem., iem. voor zijn.