(Iem.) verbijsteren, ontstellen, doen schrikken, van zijn stuk brengen.
Tist vertelde uitvoerig wat hij allemaal kopen zou op de markt. Een mes moest hij vooral hebben, om er mee te vechten ... . Hij wilde de Witte verbouwereren met zulke dingen, CLAES 1955, 198.
Opm.: In de standaardt. is alleen het als bnw. gebruikte verl. deelw. gangbaar.
Afl.: verbouweratie, ontsteltenis, verbijstering (Van verbouweratie kon hij geen woord uitbrengen, Gehoord te Mechelen okt. 1979); verbouwererering, ontsteltenis, verbijstering.