Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

teleurgang

betekenis & definitie

Ondergang, achteruitgang; (w.g.) teloorgang; in de sportt. soms bep.: nederlaag.

Zij werkte met ziekelijke inspanning, liet zich niet meer zien dan in de kerk en ging zelfs haar naaste geburen uit de weg, alsof ze zich voor de teleurgang schaamde, BIJDEKERKE 1948, 73.

Na de dood van de milde vorstin, begint voor goed de teleurgang van het klooster, TEIRLINCK 1952, 1, 5.

’t Vooruitzicht dat iemand gelijk Sieper eens deken worden moest, was hem beschamelijk, beduidde zoveel als de teleurgang van den Waterhoek! STREUVELS 1964, 136.

Croon is vooral boos op de nieuwsmedia, die volgens hem de meeste schuld hebben aan de teleurgang van NEC, Gazet v. Antw. 21/4/1977.

Lucien Van Impe heeft zwaar gegokt en heeft verloren. ... Het strekt hem tot eer dat hij zelfs een aanrijding door een volgwagen, waardoor hij ten val kwam, niet als allereerste verontschuldiging inriep, om zijn teleurgang te verklaren, Gazet v. Antw. 21/7/1977.

Hennie Kuiper, de man die het sterkst rekening had gehouden met een naar zijn gevoel bijna onvermijdelijke inzinking van Hinault, kende in de Alpen zelf zijn teleurgang, kon er zich nooit helemaal van herstellen, en zag zich in de tijdrit verdrongen van de derde plaats in de klassering, Gazet v. Antw. 20/7/1979.

< >