Tegen elkaar (botsen, lopen enz.); tot elkaar (roepen, zeggen enz.); ook in de verb. tegeneen op, om het hardst (roepen, werken enz.).
Zij drummen, al binnen strompelend, tegeneen, TEIRLINCK 1952, 1, 11.
Men kan vele elementen uit elkaar houden en tegeneen afwegen, TEIRLINCK 1952, 2, 116.