Vakman; soms bep.: ambachtsman, geschoolde arbeider.
Als ik de gespecialiseerde stielmannen wil vereeuwigen, springt er één recht en grijpt een dorre palmtak, om een noeste arbeiderspose aan te wenden, JONCKHEERE 1957, 157.
Vroeger was publiciteit niet nodig. Een goede stielman maakte zijn naam zelf, Vrouw en Wereld nov. 1974. p. 33.
Alleen sukkelaars van stielmannen beweren dat zij slecht alaam in handen hebben, BOON 1975, 38.
Als ik een stielman één keer iets zie doen kan ik het ook, Gentenaar 20/4/1977.
Om dit wilgenhouten schoeisel naar maat te beitelen, werkt de stielman ongeveer twee uur, Gazet v. Antw. 7/6/1977.
Dit als inleiding om te zeggen dat ik weer geknutseld heb, de „frutselwerkjes” opgeknapt die de stielman voor mij gelaten heeft. Voegen bijvoorbeeld, Volksmacht 19/5/1978.