Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

sneukelen (sneukeren, sneuken)

betekenis & definitie

(Stiekem) snoepen; smullen, smikkelen; - ook: (ergens) snuffelen, rondneuzen, m.n. om iets lekkers te vinden.

- Zie ook de dialectwdb., o.a. BO, C. en J.

Dan iets om op te sneuken, kramellen, of warme rek, CLAES 1955, 197.

De Witte ... speelde enige verloren noten op zijn blikken fluit, sneukte hier aan een kraam, haalde daar een deugnieterij uit, CLAES 1955, 217.

Toch heb ik dat Trezeke maar een maand kunnen bij me houden. Het kind ... sneukte te veel in de winkel. De hele dag door was ze iet aan ’t knabbelen, CLAES 1960, 14.

Afl.: sneukelaar (Wdl.), snoeper.

< >