Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

schalodderen (schalotteren)

betekenis & definitie

M. betr. t. zaken: beschadigen, ontsieren (bijv. door krassen); m. betr. t. pers. en lichaamsdelen: ontsieren (door littekens e.d.), verwonden (inz. met schaafwonden), blesseren enz.

- Zie ook de dialectwdb., o.a. J.

Aankomst gisteren ... te Caen. Pechvogel Pollentier geschalodderd, Gazet v. Antw. 4/7/1978.

Haar gezicht is voor heel haar leven geschalotterd, die snee zal wel altijd een litteken blijven, Gehoord te Boom okt. 1978.

Met dat speelgoed hebben de kleintjes de tafel helemaal geschalotterd, Gehoord te Boom mei 1979.

< >