Hulppriester van een pastoor in een parochie: kapelaan.
Na de mis praatte zij dikwijls met den onderpastoor haren biechtvader, WALSCHAP 1939, 29.
De onderpastoor was nog niet klaar met zijn koorhemd, CLAES 1955, 84.
De vergadering was gedaan, de mensen klapten in hun handen en de onderpastoor ging rond met een gouden schaal die gauw vol briefjes lag, CLAUS 1976, 56.
In het bisdom Hasselt werd de heer Jaak Martens, onderpastoor van de Sint-Lambertusparochie te Opglabbeek, benoemd tot pastoor van de O.L.V. der Kempen-parochie aldaar, Gazet v. Antw. 8/4/1977.