In VI.-België nog vrij gebr. in toep. waar in de standaardt. zitten zonder meer gebruikt wordt; - in de imper.: zit neer, ga zitten. Het was half duister, maar ik kon de zware tafel zien, de gerijde stoelen, en schilderijen aan den muur. «Zit neer», zei hij, VAN HEMELDONCK 1946, 20.
In een ander hoekje van de ziekenzaal waren een viertal convalescenten verslonden in een partijtje whist. Ik ging bij hen neerzitten, BRULEZ 1950, 181.
Mak, nadat hij een moment neergezeten is, zegt: ‘Klaus, ik kom nog eens zien. Het is vandaag het eeuwfeest van O.L.V.-kerk. En de Meester heeft plannen’, TEIRLINCK 1952, 1, 32.
Slechts enkele mensen zaten neer, BROUWERS 1978, 217.