Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

moto

betekenis & definitie

Motor(fiets).

Regen of vorst, wind of sneeuw, ... al twaalf jaar lang rijdt hij zo Raversdonk en de omtrek, altijd in een zelfde vliegende vaart, op zijn zware moto af, WEYTS 1950, 26.

In de verwarring met de brand had de veertienjarige ervan geprofiteerd, om met een op stal staande moto weg te rijden. Terwijl de buren blusten reed hij knallend de grote weg op en af, BOON z.j., 93.

Een bereden politieman remde zó schielijk, dat hij bijna over het stuur van zijn moto vloog, VAN REMOORTERE 1965, 5.

Eerst was het fotografie ... . Dan was het fietsen, op een duur koersmachien. Nu is ’t ne moto, Vrouw en Wereld sept. 1977, p. 24.

Wij bezitten daarnaast 3.075.000 - bij de overheid gekende - fietsen, 550.000 bromfietsen en 100.000 moto’s, Voetgangers 1978, 2.

Ook o.a.: Advert. 5/7/1976, p. 1. Gents Adv. 12/8/1976. Annoncenblad 21/1/1977, p. 14. Boom 26/5/1978.

Sam.: motocross, motorcross (Zij vroegen de koning ... een voor 1 mei te Hofstade geplande moto-cross ... te verbieden, Knack 18/4/1973, p. 44.

Wat doet hij als sportbeoefening? Motocross, meestal op landerijen door een boer ter beschikking gesteld, Volksmacht 21/4/1978); motoculteur (<fr.), tuinbouwtrekker (met twee wielen) (Gent 19/8/1976, p. 6. Klokske 27/4/1978).

< >