1. Van zaken, inz. van kleren: vocht druppelsgewijs verliezen, laten (neer)vallen; van pers.: druipen (van het zweet e.d.); van bomen, planten e.d.: druppels van zich af laten vallen, druppelen.
De regen zeeg neer in stilte; zwaar leekten de eiken langs den weg, VAN HEMELDONCK 1945, 86.
Hijzelf gebogen naar den ploegstaart, het aangezicht glimmend van den regen, zwaar van zijn lekende kleeren, VAN HEMELDONCK 1946, 110.
Lekend, van ’t zweet en den natten damp, komen de drogers uit den dikken smoor weer in de hittelucht beneden bij de vuren, STREUVELS 1962, 130.
Elken herfst, wanneer de lange dagen langer waren van den grijzen regen; wanneer de bosschen leekten en de rosse blaren de paden bedekten, kwam ik in opstand tegen deze ontbinding waaruit na den winter weer een nieuwe leugen zou rijzen, GIJSEN 1966, 160.
2. Van een vocht, een vloeibare stof, bloed, tranen, zweet enz.: in druppels neervallen, druipen, lekken enz.
Merans weent met bei haar handen voor haar ogen. De tranen leken van haar vingers, OP DE BEECK 1947, 22.
Vader laat zijn onderlip hangen en de tranen leken op zijn das en op zijn decoraties, ELSSCHOT 1960, 503.
Een kaars is met een grote vlam aan ’t branden en de was leekt er af, LIA TIMMERMANS 1962, 158.
Het water leekte hen van de kleren, de regen blonk op hun gelaat, STREUVELS 1962, 81.
Nu ... was zij verplicht zich met de moed der wanhoop door een muur van duisternis en lekend nat te werpen, BOON z.j., 91.
De sneeuw viel uit de hemel zoals het bloed uit een wonde leekt, zonder enig geluid, DEMEDTS 1976, 99.
Opm.: In de standaardt. volledig veroud.
Sam.: wegleken (Hij voelde dat als de zoete, zoete pijn van een wonde, waarlangs zijn bloed onzichtbaar wegleekte, VERMEYLEN 1962, 63).