Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

lachen

betekenis & definitie

In enkele verb. die in de standaardt. niet voorkomen: dat is niet gelachen, dat is niet om mee te lachen, dat is van belang, ernstig, ik vind het niet om mee te spotten enz.; ook in toep. op een uit te voeren werk: dat is zwaar, moeilijk; - met iets lachen, over of om iets lachen (in de standaardt. betekent met iets lachen: er niet om geven).

- Zie ook groen.

Van altijd te moeten lachen met zijn kwinkslagen had zij een glimlach behouden die verduldig en vol goedheid glansde om haren mond, WALSCHAP 1939, 65.

Wanneer zij buiten de schutting overeind geraakt, beheerst zij zich genoeg om nog al luid met haar onhandigheid te lachen, TEIRLINCK 1952, 2, 46.

Ik heb gelachen met geschriften van voorgangers, JONCKHEERE 1957, I48.

Buysse, geen ideale flamingant, lachte met het koeterwaals van ‘De plaatsvervangende vrederechter’, JONCKHEERE 1967, 64.

Sam.: lachspel (Wdl.), gekheid, jokkernij, grapje; vooral in de verb. dat is geen lachspel, geen kleinigheid, ook: dat is een serieuze zaak enz. (Vechten in een oude stadsbuurt met straten als ravijnen is geen lachespel. De kogels fluiten over je hoofd, granaatscherven spatten om je oren, maar van de vijand zie je zelfs de neus niet, LAMPO 1976, 365).

< >