Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

keren

betekenis & definitie

1. (Met een bezem) vegen; (de vloer, de straat enz.) schoonvegen; ook oneig. van de wind; - (spr.) nieuwe borstels (bezems) keren goed, nieuwe bezems vegen schoon.

Nu, alle begin is moeilijk, en over ’t algemeen was ik nogal tevreden over mijn nieuwe leerlingen. Nieuwe bezems keeren goed, zegt immers het spreekwoord; maar ik was in geweten overtuigd, dat het mijn ernstige voor- en nastudie ... was, welke alles zoo goed terecht bracht, PEETERS 1931, 37.

De droogplaatsen zijn verlaten. De wind scheert er over en keert het losse zand voor zich uit, WACHTERS 1946, 76.

Vele oude mensen van Lier hadden ... hem weten ten onder gaan en in Brussel met gazetten leuren en de straat keren, LIA TIMMERMANS 1962, 152.

Een wijf keerde haren drempel schoon en keek met wantrouwen naar den vreemden zwerver, VERMEYLEN 1962, 84.

Opm.: In de standaardt. volledig verdrongen door vegen, behalve in bijz. stijl, m.n. in de bijbeltaal.

Afl./Sam.: straatkeerder, straatveger (als beroep)

(VAN LOOY 1945, 71); - opkeren, (vuil) opvegen; uitkeren, (een kamer) schoonvegen; - keerborstel, bezem, veger, (kamer)stoffer („Terwijl ge eet, breng ik wat orde in de keuken,” stelt Margriet voor. „Waar staat de keerborstel?” WACHTERS 1946, 41); keergeld, op de grond gevallen kleingeld (m.n. in kerken), dat de schoonmakers mogen behouden.

2. In de verb. het ergens kunnen keren, het kunnen uithouden, harden; in het buitenland kan hij het niet keren.
3. Terugkeren, terugkomen.

Ze denkt aan Jan ... die is goddank gekeerd sedert dat vies avontuurtje in de stad. Hij werkt nu al een week in het huis dat Luc heeft aangekocht, WACHTERS 1946, 177.

Roedi maakt het paard in de sparren vast, en trekt uit, op zoek naar water. Het duurt een hele tijd eer hij keert en Rafaël is al half bekomen, TEIRLINCK 1952, 1, 127.

4. Van tijdsaanduidingen: wisselen; soms bep.: voorbijgaan; vaak in zelfst. gebr.: het keren van het seizoen, de jaargetijden; het keren van de jaren, (bij vrouwen) ter aand. van de overgangsjaren, de kritieke jaren; - van melk e.d.: zuur worden; de melk is gekeerd.

De weken keren. Van een kentering is vooralsnog niets te merken, maar evenmin moet er voor een botsing worden gevreesd, zodat de notaris voorlopig redenen heeft om zich te verheugen over de ingetreden rust, TEIRLINCK 1952, 2, 243.

< >