Ter aand. van het bovenkledingstuk voor mannen, zonder mouwen, onder de jas van een pak (kostuum) gedragen: vest.
Hij stond met zijn benen wijd uiteen, en tussen zijn broeksband en zijn gilee zag ik zijn hemd, CLAES 1960, 73.
Lange smalle pantalon onder een gilet in hetzelfde weefsel, Gazet v. Antw. 31/8/1977.
Nodig bij de nieuwe kostuums zijn de gilets of mouwloze vestjes, Gazet v. Antw. 27/9/1977.
Ook o.a.: TEIRLINCK 1952, 2, 115. CLAUS 1976, 61. Koerier (ed. Hasselt) 18/8/1976, p. 9. Reklamegids 9/12/1976.
Sam.: giletmaker, -maakster (Vroeger heb ik ganse dagen genaaid. Ik was broeken- en giletmaakster, Vrouw en Wereld nov. 1973, p. 10); giletzak, vestzak.