1. Vuurpijl, stuk vuurwerk; ook oneig.: een fusee van geestigheden; in de laatste aanh. in toep. op het verschijnen van engelen, omgeven door lichtstralen.
Geesten en vuurspuwende draken die met een fusee of een zevenslager in den muil over het tooneel bengelden, VAN LOOY 1945, 18.‘Achter de deur van de blauwe slaapkamer ligt nog een partij kerstboombollen. Wat moet daarmee?’ Hij was geen figuur om met zilveren bolletjes in de hand over straat te lopen. Ikzelf ook niet.... Ik moet er enorm feestelijk uitgezien hebben. Iemand die toevallig op de fiets langs reed, zei bereidwillig dat hij thuis nog wat fusees liggen had, GHYSEN 1963, 87.
Geef me weer de plotse fusée van engelen uit de hemel met een nieuwe boodschap van een God die liefheeft totterdood, Vrouw en Wereld dec. 1975, p. 18.
2. In toep. op het stuurgewricht (van een auto e.d.).