(lem. iets) uitleggen, uiteenzetten, duidelijk maken, verklaren.
Marino kwam thuis uit de school. Hij zwaaide met een molentje. «In de klas gemaakt,» explikeerde hij aan de winkelierster die in haar deur stond, DURNEZ z.j. (± 1958), 103.
‘Ik kook óók,’ zei hij, ‘al zou ik het op de teevee niet allemaal zo mooi kunnen eksplikeren in schoon Vlaams en zo, wil ik zeggen. Maar puitebillekes, man toch, dat bracht ik al jaren geleden op tafel’, BOON 1977, 88.