Lijken, eruitzien als -; in de volg. constr. hij of het ziet er een goeie kerel uit e.d., in de standaardt.: hij lijkt me een goeie kerel, hij ziet er als een goeie kerel uit.
Hij had hem reeds enige dagen zorgvuldig gadegeslagen, ’t zag er een slim en betrouwbaar kereltje uit, LANGENS 1947, 12.
Laporte zag er een charmante kerel uit, zo op het oog, dat weet je, je was in die tijd dik met hem bevriend, VAN AKEN 1965, 151.